ThrombosisMatters

Wereldwijde ‘real-world’ ervaringen met antistollingsbehandelingen bij patiënten met veneuze trombo-embolie (VTE)1

Haas et al.

Antistollingsbehandelingen vertonen grote variaties tussen verschillende patiëntenpopulaties, geografische regio’s en VTE-lokalisatie in de klinische praktijk. Een prospectieve ‘real-world’ studie onder patiënten in de wereldwijde registry GARFIELD-VTE laat dit zien1. De richtlijnen voor antistollingsbehandeling blijken niet altijd en overal te worden nageleefd.1

De introductie van direct werkende orale anticoagulantia (DOAC’s) heeft de behandeling van veneuze trombo-embolie drastisch veranderd. Hoe de VTE-behandeling zich heeft ontwikkeld na de komst van de DOAC’s is echter niet geheel duidelijk. De Global Anticoagulant Registry in the FIELD (GARFIELD)-VTE is een wereldwijde, prospectieve, observationele registratie van patiënten met een objectieve diagnose van een diepe veneuze trombose (DVT), pulmonale embolie (PE) of beide binnen 30 dagen voorafgaand aan de inclusie in de registratie.1 De patiënten worden behandeld voor VTE volgens de lokale standaardpraktijk en gedurende minimaal 3 jaar gevolgd. Het primaire doel van GARFIELD-VTE is inzicht te verkrijgen in welke mate de VTE antistollingsbehandeling in de dagelijkse klinische praktijk wereldwijd varieert.1,2 Daarbij wordt ook gekeken welke invloed deze variabiliteit heeft op klinische en economische uitkomsten.2

In een publicatie die in juni 2019 verscheen in de Journal of Thrombosis and Haemostasis beschrijven Haas en collega’s de eerste resultaten van GARFIELD-VTE. Tussen mei 2014 en januari 2017 zijn 10.870 patiënten geïncludeerd, waarvan er 9.647 antistollingsbehandeling hebben ontvangen binnen 30 dagen na diagnose1. De patiënten werden in groepen verdeeld op basis van de gekregen behandeling: alleen parenterale anticoagulantia (AC), parenterale AC gevolgd door een VKA, parenterale AC gevolgd door een DOAC, alleen een VKA of alleen een DOAC.1

Het grootste deel van de patiënten kreeg alleen een DOAC (32,3%) of na parenterale therapie (17,3%). Rivaroxaban was de meest voorgeschreven DOAC, alleen (n=2.526, 81,1%) of na parenterale therapie (n=1.272, 76,3%), gevolgd door apixaban (respectievelijk 12,0% en 16,6%). Een kleine minderheid ontving dabigatran (respectievelijk 5,1% en 5,8%) en edoxaban (respectievelijk 1,8% en 1,3%)1. Parenterale therapie alleen werd gegeven aan 17,4% van de patiënten en gevolgd door een VKA aan 27,3%. Laagmoleculairgewichtheparine (LMWH) was de meest gegeven parenterale therapie, zowel alleen (n=1.513, 90,1%) als gevolgd door een VKA (n=2.285, 86,7%) of een DOAC (n=1.395, 83,7%). Vijfhonderdtweeënvijftig patiënten (5,7%) ontvingen alleen een VKA.1

Figuur 1 geeft de distributie van de verschillende VTE- antistollingsbehandelingen per geografische regio weer. In Europa en Noord-Amerika/Australië wordt meer dan de helft van de patiënten behandeld met DOAC’s, alleen dan wel na parenterale AC, terwijl in Latijns-Amerika en het Midden-Oosten/Zuid-Afrika parenterale therapie gevolgd door een VKA de meest voorkomende behandeling is.1

Figuur 1. Distributie van antistollingsbehandeling bij VTE-patiënten in GARFIELD-VTE naar geografische regio.1

Patiënten met diep veneuze trombose werden vaker behandeld met alleen een DOAC dan patiënten met een PE met of zonder DVT (36,2% versus 25,9%). Patiënten met actieve kanker (n=979) kregen het vaakst parenterale AC, alleen (58,9%) of met een VKA (12,8%) of DOAC (9,8%).1 Ruim 15% van de patiënten met actieve kanker werd behandeld met alleen een DOAC.1 Van de zwangere patiënten met VTE ontving 46,5% alleen parenterale therapie, 34,0% een VKA met of zonder parenterale therapie en 19,5% een DOAC met of zonder parenterale therapie.1

Van de gehele studiepopulatie kreeg bijna twee derde parenterale therapie voorgeschreven, meestal een LMWH, al dan niet in combinatie met een DOAC. Bijna de helft van alle patiënten ontving een DOAC, in de meeste gevallen rivaroxaban, als monotherapie of met transitie vanaf initiële parenterale AC, hoewel het in het geval van rivaroxaban en apixaban niet nodig is om eerst parenterale AC’s te geven.1 Bij patiënten met DVT en/of PE worden DOAC’s vaker voorgeschreven dan de ‘conventionele’ behandeling met eerst parenterale AC en daarna transitie naar een VKA.1 Deze conventionele behandeling wordt nog het vaakst gegeven in het Midden-Oosten/Zuid-Afrika.1

Concluderend laat deze analyse van GARFIELD-VTE zien dat de antistollingsbehandeling wereldwijd varieert, en dat DOAC’s wereldwijd als alternatief worden gezien voor de meer conventionele antistollingsbehandeling met een parenteraal anticoagulans met transitie naar een VKA en frequent in plaats hiervan worden gebruikt.1

Referenties

 

  • Haas S, Ageno W, Weitz JI, et al. Anticoagulation therapy patterns for acute treatment of venous thromboembolism in GARFIELD‐VTE patients .J Thromb Haemost 2019;17:1694-70.
  • Weitz J, Haas S, Ageno W, et al. Global Anticoagulant Registry in the Field – Venous Thromboembolism (GARFIELD-VTE). Rationale and Design. Thromb Haemost 2016; 116:1172-9.

 

Deze bijdrage werd financieel mogelijk gemaakt door Bayer B.V.
PP-XAR-NL-0452-1